- crever
- crever [krəvee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 barsten ⇒ opengaan, door-, losbreken, (open)springen2 een lekke band krijgen3 doodgaan 〈van plant, dier〉 ⇒ 〈informeel〉 creperen 〈van mens〉 ⇒ stikken 〈door hitte enz.〉 ⇒ sterven4 〈+ de〉barsten (van) ⇒ stikken (van), bulken (van)♦voorbeelden:1 nuage qui crève • wolkbreukfaire crever du riz • rijst laten wellen3 crever la faim • doodgaan van de honger〈informeel〉 je la crève • ik rammel van de hongercrever d' ennui • zich doodvervelen4 crever de graisse, d' embonpoint, dans sa peau • moddervet zijncrever de jalousie • stikjaloers zijncrever de santé • blaken van gezondheidII 〈overgankelijk werkwoord〉1 kapotmaken ⇒ (door)breken, openmaken, een gat maken in2 〈informeel〉afpeigeren ⇒ 〈paard〉 doodrijden♦voorbeelden:1 ça vous crève le coeur • dat is hartverscheurendcrever un pneu • een band kapotstekenIII se crever 〈wederkerend werkwoord〉♦voorbeelden:¶ se crever au travail • zich kapot werkenv1) barsten, opengaan2) een lekke band krijgen3) doodgaan, creperen4) stikken (van)5) een gat maken (in)6) afpeigeren
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.